Inleiding
Op deze pagina wordt nader ingegaan op de ‘lanceerbasis’. Met een lanceerbasis wordt bedoeld: een bovengrondse lanceeropstelling voor één of meerdere raketten die met een kernwapen waren uitgerust. Vanaf lanceerplatforms op deze lanceerbasis konden raketten verticaal worden opgesteld en vervolgens gelanceerd. Deze bovengrondse lanceeropstellingen waren de eerst gebruikte, eenvoudigste en goedkoopste methode van lanceren. Deze wijze van lanceren is gebruikt vanaf de tweede helft van de jaren ’50 toen het mogelijk werd om een kernwapen op een raket te schroeven en deze te lanceren richting de vijand.
De bovengrondse lanceeropstellingen (lanceerbases) zijn in aantal het meest gebouwd ten behoeve van de lancering van kernraketten. Daarmee vormen de foto’s van deze lanceerbases de hoofdmoot in onze fotoserie, naast die van de ondergrondse silocomplexen.
De ondergronds opgestelde raketten in lanceersilo’s worden op de volgende pagina besproken. De ontwikkelingsgeschiedenis van door de Sovjet-Unie geproduceerde raketten die in dit project worden behandeld, kunt u elders op deze website vinden.
Een ‘artist-impression’ van een lanceerbasis weergegeven in een CIA-analyserapport uit begin jaren ’60 over de ontwikkeling en de interpretatie van dit type lanceerbases waarover dit artikel én project gaat. Duidelijk zichtbaar (vanaf links) zijn de lanceerplatformen met 3 raketten daarop geïnstalleerd, de vier raketopslagbunkers, en de opslagbunkers voor de nucleaire bewapening; in dit artikel kortweg ‘kernkoppen’.
Theorie
Vanaf begin jaren ’60 maakte een nieuwe strategische theorie (doctrine) haar opwachting in de Koude Oorlog. Duidelijk werd toen dat beide machtsblokken (Sovjet-Unie enerzijds en de Verenigde Staten anderzijds) binnen afzienbare tijd de beschikking zouden krijgen over grote aantallen kernraketten, die elkaars grondgebied zouden kunnen bereiken. Deze strategische doctrine is door de Amerikanen ‘Mutual Assured Destruction’ (MAD) genoemd, de Sovjet-Unie onderschreef deze strategie niet maar had een andere strategische ‘doctrine’ geformuleerd met dezelfde implicaties. Deze doctrine noemde men ‘Otvetno-vstrechnyi udar’(Ответно-встречный удар); in het Engels: Retaliatory-meeting strike.
De theorie was dat je als nucleaire bewapende mogendheid zowel een vernietigende ‘First-strike’, alsmede een gegarandeerde ‘Second Strike’ (de zogenaamde ‘First and Second Strike Capability’) moest kunnen uitdelen aan je tegenstander, ongeacht of jijzelf was aangevallen door kernwapens. Dit zou de tegenstander weerhouden jou aan te vallen met kernwapens, omdat je dus altijd kon terugslaan met kernwapens in een daarop volgende ‘Second Strike.’ Indien je dus altijd deze mogelijkheid bleef houden, onder welke omstandigheden dan ook, en een vernietigende ‘Second Strike’ aanval kon uitvoeren, kon je er zeker van zijn dat jouw nucleaire bewapende tegenstander nooit een ‘First Strike’ aanval zou willen uitvoeren op jou grondgebied.
Van belang was het dus om een deel van je arsenaal aan kernwapens in een ‘First Strike’ aanval van de tegenstander te kunnen laten ‘overleven’. Dit was de reden dat er werd overgegaan om een deel van de kernraketten in ondergrondse silocomplexen onder te brengen, gereed voor lancering. Er werden dus zowel (goedkopere) bovengrondse lanceeropstellingen gebouwd die diende voor het in stand houden van de nucleaire dreigingsbalans die de mogelijkheid bood tot het uitvoeren van een massale ‘First Strike’ aanval. De veel kostbaardere, en in mindere mate gebouwde, ondergrondse silocomplexen met daarin raketten die een kernaanval tot op een bepaald niveau konden weerstaan, waarna deze raketten zouden kunnen worden gelanceerd voor de eerder genoemde ‘Second Strike’ aanval als jezelf was aangevallen met een ‘First Strike’ aanval van de tegenstander. De verhouding was circa 80% bovengrondse silo lanceerlocaties en 20% ondergrondse silo lanceerlocaties bij de Sovjet-Unie gedurende 1960-1976, toen met de invoering van het SS-20 wapensysteem de balans in de nucleaire dreiging een hele andere wending kreeg in Europa. Daarover elders meer op deze website.
V-2 mobiele lanceereenheid in actie.
Raketten lanceren voor oorlogsvoering – een korte ontstaansgeschiedenis
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Nazi-Duitsland een eerste ballistisch raket die als strategisch wapen zou worden ingezet: de V-2. Voor de operationele inzet en gezien het beperkte bereik van deze raket was een mobiele lanceerconfiguratie ontwikkeld. Dit was gedaan nadat door de Geallieerde luchtmacht de beoogde statische lanceerlocaties, die in een steengroeve of enorme betonnen bunkers waren ondergebracht in noordwest Frankrijk (zie pagina over de silolanceerbasis), onklaar waren gebombardeerd. Door deze suprematie van het luchtruim boven bezet West-Europa van de Geallieerde luchtmacht ten koste van de Duitse Luftwaffe, had men gekozen om een nieuwe richting in te slaan. Men ging lanceren vanaf een ‘veldlocatie’. Dit hield in dat op een willekeurige plek, doormiddel van een heel scala aan ondersteunende vrachtwagens, een V2 raket verticaal kon worden opgesteld en lanceer klaar kon worden gemaakt waarna de raket kon worden gelanceerd. Na de lancering maakte het hele konvooi zich dan snel uit de voeten om herkenning vanuit de lucht te voorkomen. Op deze manier zijn er ook in Nederland (o.a. vanuit Wassenaar en Den Haag) V-2 raketten gelanceerd op Engeland en bevrijd België.
De eerste Sovjet raketten waren modificaties van de Duitse V-2. De R-1 (SS-1) was een nagenoeg exacte kopie en de R-2 (SS-2) een verlengde V-2 met krachtiger aandrijving. Deze raketten zijn slechts tijdelijk operationeel geweest en opgenomen in de reguliere strijdkrachten, eind jaren ’40 en in de jaren ’50 en maakten voor de lancering gebruik van het zelfde Duitse concept als gebruikt bij de V-2. Mobiel, dus lancering vanaf veldlocaties.
Schematische voorstelling van een mobiele lanceerconfiguratie van de eerste operationele raket van de Sovjet-Unie; de R-1 (SS-1) die nagenoeg aan exacte kopie was van de Duitse V-2.
Schematische voorstelling van een mobiele veld lanceerconfiguratie van de tweede operationele raket van de Sovjet-Unie; de R-2 (SS-2) die nog sterk gelijkend was aan de Duitse V-2, zowel in uiterlijk als in de gebruikte techniek.
Dit concept werd initieel doorgetrokken naar de opvolger van deze twee ‘vroege’ Sovjet raketten, de R-5 (SS-3). Echter nadat de modificatie R-5M in gebruik werd genomen, die als eerste kon worden uitgerust met een kernwapen, bracht dit een aantal problemen met zich mee. Men wilde nog steeds zo mobiel mogelijk blijven omdat de lessen van luchtverkenningen en aanvallen vanuit de lucht gedurende de Tweede Wereldoorlog waren geleerd. Er waren echter vijf belangrijke redenen waardoor er uiteindelijk gekozen is voor uitbouw en lancering vanaf de uitvalsbasis zelf, waar de raketten werden gestationeerd.
1.
De afstanden die de raketten konden afleggen namen sterk toe, waardoor deze niet meer direct achter of met de fronttroepen hoefden mee te trekken. Deze vergrootte reikwijdte (‘dracht’) van de raketten maakte dat deze gelanceerd konden worden vanaf locaties binnen de eigen landsgrenzen.
2.
Door de evolutie in de raketmotortechniek werden er brandstoffen en oxidatoren ontwikkeld die veel meer vermogen en betrouwbaarheid gaven aan de motoren, maar die erg toxisch en oxiderend waren. De opslag kon niet langdurig in eenvoudige tankwagens geschieden, maar moest gebeuren in daarvoor ontwikkelde geconditioneerde opslagtanks. De afstand tussen deze opslagtanks en de uiteindelijke lanceerlocatie moest daarom zo beperkt mogelijk blijven.
3.
Er was een extra veiligheidsrisico om met raketten, uitgerust met op scherp staande kernkoppen, te gaan rondrijden buiten de poorten van de basis (ook in vredestijd).
4.
De SS-3 / SS-4 en SS-5 raket was dusdanig lang en zwaar (tussen de 20-30 meter lang), dat er lastig en slechts langzaam mee te manouveren viel buiten de basis op het normale wegennet. Er moesten dan ook speciale wegen worden aangelegd om bijvoorbeeld het alternatieve lanceerplatform te kunnen bereiken. Deze platforms lagen diep verborgen in het bos, er diende rekening gehouden te worden met aanleg van voldoende wijde bochten in de routes. Daarom werden de camouflagemaatregelen om deze lanceerlocaties te verbergen vanuit de lucht steeds minder realistisch, ook vanwege de voortschrijdende technische ontwikkelingen in de lucht- en satellietfotografie in het Westen.
5.
In 1959 werd een vierde onderdeel opgericht in het defensieapparaat van de Sovjet-Unie; de strategische rakettroepen RVSN (‘Ракетные Войска Стратегического Назначения’). Deze hadden een strategisch (en politiek) doel en creëerden een eigen infrastructuur van bases, los van het reguliere leger.
Vanaf het SS-3 raketsysteem zien we dus dat er wordt gekozen om de raketten te lanceren vanaf statische lanceerbases, maar deze worden wel verstrekt (in beton) uitgevoerd met bunkers en ondergrondse faciliteiten, om zodoende een aanval met conventionele wapens of zelfs met nucleaire wapens tot op zekere hoogte te kunnen overleven. Bij deze vroege lanceerlocaties is altijd nog een alternatieve lanceerlocatie te vinden in de direct omgeving van de lanceerbases. Dat is een betonnen platform met lanceerring (zie onder), midden in een bos. Naar deze afgelegen plek is dan een semi-verhard pad aangelegd door het bos om de hele colonne van vrachtauto’s die benodigd was om een raket te lanceren, op de betonnen lanceerplaats te krijgen. Deze alternatieve lanceerlocatie was ingericht voor het geval de lanceerplatforms op de basis zelf onbruikbaar zouden zijn geworden.
Schematische voorstelling van een (semi-mobiele) lanceerconfiguratie van de derde operationele raket van de Sovjet-Unie; de R-5 (SS-3) waarvan een modificatie, de R-5M de eerste zou worden die met een kernwapen (‘kernkop’) kon worden uitgerust. Let op het (betonnen)vlak/rechthoek (‘launch pad’) waarop de raket is geplaatst.
Bovenstaande ontwikkelingen geeft aanleiding tot het begin van aanleg van een omvangrijk netwerk aan lanceerbases vanaf 1959. Het daar aanwezige uitgebreide voertuigpark herinnert aan de tijd (en oorspronkelijke wens) dat het systeem mobiel was. Alles was transportabel, wat duidelijk terug te zien is aan de opbouw van de bases. Rondom de lanceerplatforms zijn bunkers te vinden die de raket tijdens het lanceer klaar maken tot aan het moment van lancering van elektriciteit en gecomprimeerde gassen voorzag voor de technische instrumenten en installaties aan boord van de raket. Al deze voorzieningen werden op vrachtwagens en aanhangers gebouwd en werden achteruit in de lanceerbunkers gereden, als de raketten op het lanceerplatform waren opgesteld. Kortom; aan de oorspronkelijke wens om de raketten mobiel te kunnen lanceren, kon niet meer worden voldaan door toenemende afmetingen van de raketten en voortschrijdende technische ontwikkelingen. Er werd dus min of meer gekozen om statisch vanaf lanceerbases te gaan lanceren door gebruiksbeperkingen die het gebruikte raketsysteem met zich mee bracht.
Een netwerk ontstaat
Vanaf het moment dat de eerste SS-3 uitgevoerd met een kernwapen (de R-5M) operationeel wordt, is er een enorme krachtsinspanning door de Sovjet-Unie gedaan om een zeer omvangrijk netwerk van lanceerbases uit de grond te stampen. Volgens mensen die wij hebben gesproken in de buurt van de lanceerbases, gingen de werkzaamheden dag en nacht door. In 1965 waren er circa 160 gebouwd (inclusief de silobases), elk geschikt om 4 rakketen vanaf te lanceren.
De aantallen gebouwde (bovengrondse) lanceerbases opgedeeld per raketsysteem:
SS-3 – aantal gebouwd: 11 – operationeel 1959-1968
SS-4 – aantal gebouwd: 110 – operationeel 1960-1989
SS-5 – aantal gebouwd: 10 – operationeel 1962-1983
Totaal: 131
SS-20 – aantal gebouwd: 30* – operationeel 1976-1991
*Het SS-20 mobiele lanceersysteem werd gestationeerd op de voormalige lanceerbases van de SS-4 en SS-5 raketten. De bewuste bases werden omgebouwd voor gebruik van het SS-20 raketsysteem. Het getal 30 is het aantal bases ten westen van de Oeral, in Oekraine (15) en Wit-Rusland (15),
Na 1965 is dit netwerk van lanceerbases voltooid en strekt deze zich uiteindelijk uit van het uiterste noorden bij Moermansk tot op De Krim aan de Zwarte zee in Oekraïne. Verder strekte deze lijn van nucleaire afschrikking zich verder uit richting het oosten, langs de grenzen van het Sovjetimperium. In de Kaukasus zijn deze lanceerbases ook te vinden, waarna de lijn verder liep door Kazakstan, Oezbekistan en het Russische Verre Oosten. Maar die vallen (helaas) buiten de kaders van dit project. In de loop van de jaren ’60 begon de Sovjet-Unie tevens met de bouw van zeer omvangrijke silovelden voor raketten die intercontinentaal (ICBM-Intercontinental Ballistic Missiles) waren, die de Verenigde Staten konden bereiken dus. Deze lanceerlocaties, met vele tientallen kernraketten per siloveld, zijn terug te vinden in Oekraïne, Kazakstan en in Rusland zelf. Deze vallen verder buiten de kaders van dit project, omdat ze primair gericht waren op de Verenigde Staten en niet op West-Europa.
Een lanceerbasis nader bekeken
Een SS-4 lanceerbasis in Oezbekistan.
Deze basis is als voorbeeld van een lanceerbasis gekozen omdat deze in een open steppegebied ligt waardoor de individuele onderdelen van een lanceerbasis goed te onderscheiden zijn. Dit in tegenstelling tot de lanceerbases die wij bezoeken voor ons project in het westen van de voormalige Sovjet-Unie. Daar zijn ze over het algemeen in dichtbebost terrein gebouwd waardoor de details niet zichtbaar zijn vanuit de lucht.
Rode cirkels: – de lanceerplatforms
Groene rechthoeken: – de raketopslagbunkers
Gele vierkant: – gebouwen voor technisch onderhoud aan de raketten
Paarse cirkel: – opslagbunkers voor kernkoppen
Blauwe rechthoek: – stallingen voor het voertuigpark /garages
Bruine omlijning: – kazerne: leef-en woongedeelte
Het standaard lanceerbasis concept bestond uit een cluster van twee bovengrondse lanceerbases, die op een afstand van 5-8 kilometer uit elkaar lagen, met daarbij één silolanceerbasis. Indien er geen ondergrondse silolanceerbasis was voorzien werden de twee bases soms nog voorzien van een derde lanceerbasis. Deze paren of triplet van lanceerbases vormden tezamen een ‘raketregiment’ (ракетный полк), met op elke basis afzonderlijk een bataljon. Het totaal aan manschappen en officieren van een ‘raketbataljon’ was ongeveer 180 man groot. Hierbij kwamen dan nog de beveiligingstroepen, die afzonderlijk werden gehuisvest en uit andere delen van de strijdkrachten kwamen.
Schematische voorstelling van een lanceerbasis
Opmerking: deze schematische plattegrond van een standaard lanceerbasis toont alleen de binnenste beveiligingsperimeter waarbinnen de nucleaire bewapening werd bewaard en de raketten gelanceerd konden worden.
Het kazerne gedeelte waar de bemanning van de basis leefden, de gebouwen voor het technische onderhoud en de garages voor het wagenpark (bijvoorbeeld de voertuigen die de opleggers moesten trekken waar de raketten in horizontale positie in opgeslagen werden) liggen alle buiten deze beveiligingsring.
Legenda tekening:
1. lanceerplatforms raketten
2. lanceerbunker: accumulators
3. lanceerbunker: dieselgenerators en gascompressoren
4. raketopslagbunker
5. gebouw voor het rakettechnisch-onderhoud
6. raketbrandstof opslagtanks
7. opslag voor de ontbrandingsbrandstof.
8. opslag van waterstofperoxide
9. oxidant neutralisatie-installatie
10. assemblagebunker voor de nucleaire bewapening (‘kernkoppen’)
11. opslagbunker van de nucleaire bewapening (‘kernkoppen’)
12. wachtgebouw voor de beveiliging van de binnenste beveiligingsring.
Alle bases zijn gebouwd volgens een gestandaardiseerd bouwplan. Binnen deze blauwdruk zijn desalniettemin veel (regionale) verschillen zichtbaar, al naar gelang de plaatselijke omstandigheden erom vroegen om aanpassingen in deze blauwdruk aan te brengen. Denk hierbij aan de wisselende lokale terreinomstandigheden. Dit tezamen vormde een lanceerbasis, op alle lanceerbases zijn dezelfde gebouwen, bunkers en opslagloodsen terug te vinden, maar als gezegd zijn er onderling verschillen en een ontwikkeling in de opbouw en structuur van de lanceerbases te herkennen. De bases werden over het algemeen opgetrokken in bosgebieden (en moerasrijke gebieden), zodat deze aan het oog werden ontrokken. Vaak werd een basis met de ‘kont’ in het moeras gebouwd, wat de beveiliging vereenvoudigde.
In de directe nabijheid van deze clusters van 2-3 lanceerbases is altijd een spoorlijn te vinden, waarover de raketten en alle andere technische apparatuur en bouwstoffen werden aangevoerd. Er werd aan de spoorlijn een perron gebouwd met een los-/ hefinstallatie voor het verladen van het materiaal en de raketten. In de nabijheid van de bases werd een tijdelijk betonfabriek gebouwd, om gedurende de bouwwerkzaamheden in de behoefte aan beton te voorzien.
Cluster van 2 lanceerbases (rode cirkels)in Letland, onderling verbonden met elkaar door een weg (groene lijn). De gele lijn markeert een spoorlijn, waar ter hoogte van de paarse cirkel een perron was gebouwd om de raketten, die per spoor arriveerden, te kunnen verladen en op transport te stellen van en naar de lanceerbases.
Een lanceerbasis zoals wij die bezoeken in het kader van dit project, is op te delen in vier gedeelten al naar gelang de functie die zij vertegenwoordigt. Tezamen vormen ze een geheel, waardoor deze lanceerbasis geheel autonoom kon functioneren voor een bepaalde tijd, geheel afgesloten van de buitenwereld (1 maand). Een lanceerbasis is op te delen in:
1. Het lanceergedeelte
2. Bunkers voor opslag en technische onderhoud van de ‘kernkoppen’
3. Technische gedeelten voor onderbrenging van het voertuigenpark en de overige technische diensten
4. Het woon- en leefgedeelten: de kazerne.
Deze vier functies samengebracht, vormen dus een lanceerbasis die werd omsloten door een beveiligingsnetwerk die in verschillende zones was opgedeeld. De meest kritieke zone; die waar de kernkoppen lagen opgeslagen, werd apart bewaakt door speciale KGB nucleaire bewakingstroepen; de OSNAZ-teams. Rond deze beveiligingsperimeter waren aparte hekwerken en controleposten aangelegd. Hieromheen liep dan weer een grotere beveiligingszone die ook de raket en lanceerplatforms omgaf. De derde, buitenste, beveiligingsperimeter omsloot dan de gehele basis. De buitenste ring van het beveiligingshekwerk waren voorzien van elektronische signalering, en stond een tweede hekwerk onder krachtstroom. Het geheel werd weer bewaakt door beveiligingstroepen die met honden patrouilleerden.
Het lanceergedeelte
Onderstaande beschrijving van de lanceerbases is algemeen gesteld, maar is van toepassing voor elke lanceerbasis van het SS-3 / SS-4 / SS-5 raketsysteem uit dit project. Alle individueel beschreven onderdelen zijn altijd op een lanceerbases aanwezig geweest, maar verschillen lokaal soms in positionering en voorkomen.
Elke lanceerbasis had standaard vier lanceerplatforms waar vanaf vier raketten kort na elkaar konden worden gelanceerd. Deze lanceerplatforms bestaan uit een groot betonplaten plateau, met in het midden een ijzeren lanceerring waar de ‘lanceertafel’ op was bevestigd. Op deze lanceertafel werd de raket gemonteerd en op z’n plaats gehouden tot aan het moment van lancering. Ook deze wijze van lancering vindt zijn oorsprong in het V-2 project.
Deze lanceertafel had vier specifieke functies:
1.
Het fixeren van de raket tot het moment dat deze gelanceerd werd.
2.
Het ‘vasthouden’ van de raket nadat de raketmotor was ontstoken en vermogen aan het opbouwen was. Als er voldoende vermogen was opgebouwd en de turbopomp van de raketmotor op vol vermogen draaide, werden er vier bouten door middel van kleine explosieve ladingen weggeblazen. Exact op hetzelfde tijdstip, waarna de raket vrij was om op te stijgen vanaf het platform.
3.
De lanceertafel was draaibaar, waardoor de gehele raket kon worden gedraaid om zijn eigen lengteas om de raket te ijken t.o.v. een vast punt op het lanceerplatform.
4.
Het afvoeren van de gassen, vlammen en rook die vrijkomen bij de lancering via de ‘Flame deflector’, de schuine zijdes aan de de onderzijde van de lanceertafel (zie foto onder).
Lanceeropstelling SS-4 op de lanceertafel – opstelling in het ruimtevaartmuseum van Kaloega (Rusland)
Het platform zelf is vaak omgeven door een aarden ringwal, om te voorkomen dat bij een defect van een van de raketten tijdens de lancering (waarbij grote kans bestond dat de raket zou exploderen op het lanceerplatform) de daarnaast staande raket ook zou kunnen worden beschadigd of zelfs exploderen. In deze aarden ringwal was een bunker gebouwd die via de achterzijde te benaderen was. In deze bunker werd een aanhangwagen opgesteld, met daarin accu’s en twee generators die de raket voorzag van elektriciteit tot het moment waarop deze gelanceerd werd, onder andere om voeding aan de gyroscopen te geven. De raket werd in zijn verticale lanceeropstelling verbonden met deze bunker, middels een afgesloten kabelgoot die door het beton van het lanceerplatform liep.
Schematisch voorstelling van het lanceerplatform
Een praktijkvoorbeeld: lanceerplatform met zicht op een raketopslagbunker. Bemerk de aarden ringwal.
Lanceerring op het lanceerplatform met kabelgoot (rood omcirkeld) die leidt naar…
Een lanceerbunker waar de accumulatorwagen was opgesteld (tussen de uitsparing in het beton).
Detail lanceerbunker- afbeelding van de accumulatorwagen
Iets verderop lag dan de eigenlijke lanceerbunker, waarin de voor de lancering benodigde apparatuur was opgesteld en van waaruit op ‘de knop’ werd gedrukt.
Aan de zijkant van het lanceerplatform is nog een voetstuk te vinden waarop richtapparatuur (een ‘theodoliet’) kon worden gemonteerd om de raket te kunnen ijken op het noorden, en de raket te positioneren ten opzichte van het beoogde doel. Kortweg: waar bevindt de raket zich en in welke richting en hoever verwijderd van deze positie bevindt zich het doel?
Tussen twee lanceerplatforms in lag nog een bunker waar ondersteuningsapparatuur op vrachtwagens stond opgesteld, die de raketten per lanceerplatform voorzag van gecomprimeerde gassen (stikstof) om de brandstoftanks op druk te houden. Deze werden door middel van pijpleidingen naar de lanceerplatforms geleid.
In de nabijheid van het lanceerplatforms zijn op elke lanceerbasis schuilkelders te vinden. Dit bood de manschappen een veilig heenkomen, indien er een aanval op de basis werd gedaan. En nog belangrijker: de de schuilkelders dienden om de bemanning onder te brengen, op het moment dat de raket gelanceerd zou worden. Het moment dat de raket lanceer klaar, gefixeerd op zijn lanceerstoel, stond opgesteld tot de eerste seconden na ontbranding van de raketmotor, was het meest kritieke moment van de lancering. Het gebeurde nogal eens tijdens oefeningen en testen dat de raket op dit kritieke moment een defect vertoonde en vervolgens explodeerde. Daarom werden de manschappen die niet direct betrokken waren bij de laatste controles en werkzaamheden aan de raket en de uiteindelijke de lancering, ondergebracht in deze schuilkelders, in afwachting van wat komen ging.
De raketopslagbunker
Toen: SS-4 raketten opgeslagen in een raketopslagbunker.
Nu: binnenzijde van een raketopslagbunker
De raketten lagen standaard horizontaal opgeslagen in grote geconditioneerde opslagbunkers. De luchtvochtigheid werd constant gehouden, evenals de temperatuur die continu 4°C was in de bunker. Deze halfronde, langwerpige opslagbunkers waren extra vertrekt uitgevoerd en met aarde overdekt. Ze waren gemaakt van (prefab)betonbogen die ter plaatse, nadat de fundering was gelegd, tegen elkaar werden gezet en met bouten aan elkaar bevestigd.
Deze loodsen zijn over het algemeen direct buiten het lanceerplatform te vinden. Buiten de aarde ringwal en in één lijn met de twee tegenover elkaar liggende doorgangen in de ringwal, die toegang geven tot het lanceerplatform (zie de schematische voorstelling van het lanceerplatform hierboven).
Rondom de lanceerplatforms en de raketopslagloodsen was een netwerk van circulaire verharde wegen aangelegd, die in ‘flauwe’ bochten verliep, zodat de (30 meter lange) transportwagens met de raket erop altijd vooruit konden blijven rijden van en naar de lanceerplatforms, vanuit de raketopslagloodsen.
De opslagbunkers voor de kernwapens
Opslagbunker in Letland voor kernkoppen met daarvoor de restanten van de laad-/los-/ hijsinstallatie.
Zoals vermeld, vormden de opslagbunkers het zwaarst bewaakte onderdeel van de lanceerbasis, voor de opslag van de ‘kernkoppen’. Het werd apart bewaakt door KGB beveiligingstroepen en deze manschappen stonden los van de organisatiestructuur van de basis. Zij hadden hun eigen commandovoering en kazerne, buiten de eigenlijke basis gelegen. Het contact tussen deze en de manschappen van de lanceerbasis werd tot een minimum beperkt.
Binnen deze extra beveiligde zone lagen een tweetal grote bunkers, bovengronds, die extra zwaar zijn uitgevoerd in beton. In de grootste werden 8 kernkoppen met een standaard lading van 1 megaton opgeslagen (waarvan elke kernkop circa 67 keer krachtiger was dan de atoombom op Hiroshima), of een ander type kernkop, afwijkend van de standaardbewapening indien een beoogd doel dit wenselijk maakte.
In de tweede bunker lagen de detonators opgeslagen, om de kernbommen in een werkplaats ‘op scherp’ (om de ‘kritische massa’ te verkrijgen) te kunnen zetten. Daarna konden de kernkoppen door een laad-/los-/ hijsinstallatie, die voor de bunker was gebouwd, op vrachtwagens worden geladen en naar de raketten toe worden gereden, als hiertoe het bevel was gegeven. Ook bij deze bunkers is weer hetzelfde rondlopende wegenpatroon te zien zodat voertuigen in één richting, achter elkaar de bunkers in en uit konden rijden.
Luchtfoto gemaakt tijdens een Amerikaanse fotoverkenningsvlucht op lage hoogte boven Cuba tijdens de Cubacrisis in oktober 1962.
Goed waarneembaar is de bouw van een type bunker die bestemd was voor de opslag van kernkoppen voor de SS-4 en SS-5 raketten. Deze bunker betreft een gestandaardiseerd ontwerp en is identiek aan het bouwplan van de bunkers, zoals wij die aantreffen op de lanceerbases in het oosten. Die eveneens ooit bestemd waren om de kernkoppen in onder te brengen voor dezelfde typen raketten.
De bouw ervan was in grote mate gestandaardiseerd. De(halve) prefab betonbogen werden op de bouwplaats gebracht vanaf een nabij gelegen (tijdelijke) betonfabriek. Bemerk de arbeiders op het dak van de bunker.
Het garage- en technisch onderhoudsgedeelte van de basis
Er waren nogal wat vrachtwagens en andere gemotoriseerde voertuigen nodig om de raketten naar hun lanceerplatforms te rijden, de kernkoppen erop te monteren en met name de hoeveelheid tankwagens die nodig waren om de raket af te tanken als deze eenmaal verticaal stond opgesteld op zijn lanceerlocatie. Per raket waren 6 tankwagens benodigd om deze van de hoogwaardige kerosine variant TM-185 te voorzien (bij de SS-4 raket) en de AK-27I-oxidant. Het totale wagenpark per basis/ raketbataljon was circa 42 vracht- en tankwagens en technische ondersteuningswagens. Daarvoor was veel stallingruimte nodig, de garages zijn dan ook op elke basis te vinden. Met daarbij een aantal werkplaatsgebouwen om het wagenpark te kunnen voorzien van onderhoud.
Stalling voor voertuigen op een lanceerbasis in Litouwen
Gebouw voor rakettechnisch onderhoud
Daarnaast is er het gebouw voor het (klein) onderhoud aan de raketten. Dit gebouw diende tevens om de raketten van de transportwagens, waarop ze lagen opgeslagen in de opslagbunkers, te kunnen verwisselen. Om deze bijvoorbeeld op transport te stellen naar de fabriek voor groot onderhoud. Vanwege deze hijs-/ losinstallatie in dit gebouw is dit het hoogste gebouw die te vinden is op de lanceerbases en daarom gemakkelijk te herkennen.
Het gebouw voor rakettechnisch onderhoud op een lanceerbases in Letland, behouden doordat deze in gebruik is bij een bedrijf dat houtskool produceert.
Binnenkant van het gebouw voor rakettechnisch onderhoud op een lanceerbases in Letland, behouden doordat deze in gebruik is bij een bedrijf dat houtskool produceert.
Het kazernegedeelte
De officieren woonden over het algemeen in de dichtstbijzijnde grotere woonplaats buiten de kazerne. Dit was meestal een nieuw gebouwd woonwijkje, aan de rand van dorp of stad, waar enkele (in typerende Sovjetbouwstijl) 4-verdiepingen hoge flats waren gebouwd, zoals je die vandaag de dag van Litouwen tot in Siberië kan tegenkomen. De officieren waren namelijk beroepsmilitairen en zij namen hun gezinnen mee naar waar ze werden gestationeerd.
Flats (recent gerenoveerd) voor officieren van de 3 lanceerbases rondom Aluksne in Letland
De manschappen waren over het algemeen dienstplichtig en verbleven na de opleiding, voor de duur van hun dienstplicht op de lanceerbasis. Het kazernegedeelte van de basis was dan ook het leefgedeelte van de manschappen, met daarbij een gebouw voor het onderbrengen van de officieren die dienst hadden en dit gebouw fungeerde tevens als het administratie- en stafgebouw.
Men probeerde het vaak geriefelijk te maken en daarom zijn er vaak allerlei toevoegingen aan het standaard bouwplan te vinden, die verschillen per basis, zoals een kas voor het telen van verse groenten. Ook in de onontbeerlijke Russische ‘banja’, de sauna is vaak voorzien en soms zelfs met een klein zwembad daarbij. Ook zijn er vaak in dit gedeelte van de basis allerlei creatieve uitingen te vinden zoals monumenten, mozaïekwerken, muurschilderingen al dan niet met een ideologische boodschap.
Ook was er op de basis een (kolengestookt) boilerhuis te vinden die alle gebouwen, ook de raketopslagbunkers, voorzag van centraal opgewekte warmte. Al gebouwen werden aangesloten op het boilerhuis door een bovengronds buizennetwerk (een kenmerkend beeld in het straatbeeld van Rusland). Tevens was in dit gebouw de elektriciteitsopwekking ondergebracht. Ter lering en vermaak was er ook een gebouw met een theater/ bioscoop en instructielokalen.
Karakteristiek legeringsgebouw voor manschappen op een voormalige lanceerbases in Letland.
Verder waren in dit gedeelte de woon- en slaapvertrekken gebouwd, waar de manschappen in gemeenschappelijke slaapzalen verbleven. De keuken en eetzaal waren hier in de buurt te vinden. Bij het keukengebouw zijn vaak apart enkele koelcellen te vinden, die met aarden zijn overdekt zodat er altijd sprake was van een constante temperatuur. Aardig detail is dat in de nabijheid van het keukengebouw vaak een overdekte ruimte was te vinden, waarin grote stenen bakken waren gecreëerd, om van witte kool zuurkool te kunnen maken en conserveren, zie de foto onder.
Bakken voor het maken en conserveren van zuurkool
Karakteristiek Keukengebouw op een voormalige lanceerbases in Letland, met ooievaarsnest op de schoorsteen
De basis als geheel kon circa een maand autonoom functioneren, afgesloten van de buitenwereld.
Operationele dienst
Er konden per lanceerbasis dus 4 raketten worden gelanceerd in één lanceersalvo. En dat kon binnen enkele uren herhaald worden door een tweede salvo van 4 raketten. Alhoewel dat door mensen die op deze bases hebben gewerkt en die wij gesproken hebben, in twijfel werd getrokken. De haalbaarheid van dit scenario in het geval er daadwerkelijk een uitwisseling zou hebben plaats gevonden met kernraketten tussen beide machtblokken, is erg onwaarschijnlijk en zo dacht de bemanning er dus ook over.
De theorie was er wel en dus waren 8 raketten op elke basis opgeslagen in de geconditioneerde raketopslag bunker, met daarbij nog 1-2 reserveraketten. Mocht het geval zich voordoen dat tijdens het lanceer klaar maken (of tijdens de veelvuldige oefeningen met het oefenen in het lanceer gereed maken van een raket door de bemanning) er defecten werden geconstateerd, waardoor een raket uit dienst moest worden genomen en terug gebracht moest worden naar de fabriek in Dnjepropetrovsk, in het huidige Oekraïne.
Er waren per lanceersalvo 4 raketten te lanceren en daarom waren er dus ook 4 bemanningen die elk een raket lanceer gereed konden maken, vanaf het moment dat de raket verticaal omhoog was gezet en het bevel was gegeven tot lancering.
Om de raket lanceer gereed te maken moest deze natuurlijk eerst vanuit de eerder besproken raketopslagbunker naar het lanceerplatform worden gereden, op de transportwagen waar de raket in horizontale positie was opgeslagen. Daarna moest de raket vanuit zijn liggende, horizontale positie overeind worden gezet in verticale positie. Dit gebeurde met een speciale ‘erectorwagen’ (gele stip op de schematische tekening), die de raket met transportwagen en al (rode stip) overeind moest zetten op de lanceertafel-inrichting.
Op deze erectorwagen was een mastconstructie (de paarse ovale cirkel) gebouwd, die verticaal kon worden neergelaten tot op het lanceerplatform. Over deze mastconstructie liepen stalen kabels, die vanaf een windaslier op de erectorwagen naar de rakettransportwagen liepen. De raket lag op zijn transportwagen precies op het niveau van de raketstoel en kon zodoende door een scharniermechaniek aan de lanceerstoel worden vastgemaakt. Door dit scharnierpunt was het mogelijk de raket nu overeind te trekken, door de lier in werking te zetten zodat de kabels werden ingetrokken. Deze methode was precies hetzelfde als bij de Duitse V-2.
De erectorwagen
Een SS-4 raket tijdens het verticaal opliften. Bemerk de transportwagen waarop de raket horizontaal werd opgeslagen mee omhoog is getakeld. Rechts van de raket is de mastconstructie te zien die op de erectorwagen is geplaatst.
Een SS-4 raket in zijn verticale lanceerpositie. De transportwagen waarop de raket horizontaal werd opgeslagen is mee omhoog is getakeld (rechts). Links is de erectorwagen te zien.
Was de raket eenmaal in verticale positie gezet en gefixeerd op zijn lanceeropstelling, dan kon de transportwagen weer worden neergelaten en weggereden.
Nu kon de technische raketbemanning het overnemen en de raket middels een strak georganiseerd proces (middels protocollen) lanceerklaar gemaakt worden.
Ieder van deze technische raketbemanning was weer opgedeeld in 4 secties, die elk een technisch deel van de lanceerprocedure tot hun taak hadden:
A. Sectie die de raket op haar doel moest richten (‘missile targeting’).
B. Sectie belast met het lanceer gereed maken van de raketmotor.
C. Sectie die belast was met het activeren en instellen van het gyroscopisch platform (‘missile guidance’).
D. Sectie die de raket van brandstof en de oxidant voorzag.
De SS-4 raketten op de lanceerbases konden in 4 stadia van lanceergereedheid worden gehouden, al naar gelang de mate waarin oplopende spanningen op het wereld politieke niveau opliepen.
A. De (normale)vredestijd uitgangssituatie:
De raketten lagen horizontaal opgeslagen op de transportwagens, in geconditioneerde verbunkerde opslagloodsen. De raket was niet van brandstof voorzien en de navigatie- en geleidingsapparatuur (het gyroscopisch platform) niet geïnstalleerd in de raket. Ook was de raket niet voorzien van zijn ‘kernkop’. In deze geconditioneerde bewaringsfase kon de raket zo’n zeven jaar op de basis worden bewaard, voordat deze voor revisie in zijn geheel terug moest naar de fabriek. De duur om het geheel lanceer klaar te krijgen op het lanceerplatform liep in deze fase op tot 3½ uur.
B. Verhoogde lanceergereedheid
De raketten lagen horizontaal opgeslagen op de transportwagens, in geconditioneerde verbunkerde opslagloodsen. De raket was niet van brandstof voorzien, maar de navigatie- en geleidingsapparatuur (het gyroscopisch platform) waren wel geïnstalleerd in de raket. Ook was de raket voorzien van zijn ‘kernkop’. In deze geconditioneerde bewaringsfase kon de raket zo’n 3 jaar op de basis worden bewaard, voordat deze voor revisie in zijn geheel terug moest naar de fabriek. De duur om het geheel lanceer klaar te krijgen op het lanceerplatform liep in deze fase op tot 2½ uur.
C. Alarmfase 2:
De raket is naar het lanceerplatform gereden en overeind gezet in haar verticale lanceerpositie. De kernkop en het gyroscopisch platform zijn geïnstalleerd. De diverse gyroscopische instrumenten zijn opgestart en gekalibreerd en daarna weer gestopt. Alle brandstofleidingen voor het tankproces zijn aangesloten op de raket, maar de raket is nog niet afgetankt. De benodigde tijd om vanuit deze fase de raket te kunnen lanceren is circa 1 uur. De raket kon in deze fase 3 maanden blijven staan op het lanceerplatform.
D. Alarmfase 1:
De raket staat lanceer klaar op het lanceerplatform in verticale positie, en de brandstoftanks zijn afgetankt. De raket is gericht op het doel en de positie van de raket is bekend ten opzichte van die van het doel. Het is nu alleen nog nodig om het gyroscopisch platform op te starten en de zwaar oxiderende en toxische oxidant AK-27I te tanken. Lanceertijd circa 30 minuten. De raket kan in deze fase circa 1 maand blijven staan op het lanceerplatform.
Lanceervoorbereidingen van een SS-4 raket. Bemerk de diverse voertuigen, de erectorwagen voor de raket en de aarden ringwal rondom het lanceerplatform.
Het lanceerklaar maken van de raket, dus het uitrijden van de raket uit de opslagbunker, het plaatsen van de gyroscopische instrumenten en de nucleaire lading, het verticaal positioneren van de raket werd eindeloos geoefend, tot aan de brandstoftankfase. Was de raket eenmaal gevuld geweest en de oxidant (die uiterst toxisch en corrosief was) was in aanraking gekomen met de raket, dan moest de gehele raket naar de fabriek terug om gereinigd te worden. Voor de oefeningen waren op elke basis enkele oefenraketten en kernkopdummy’s aanwezig.
Er is uiteindelijk nooit één raket van deze lanceerbases gelanceerd. Men testte het raketsysteem natuurlijk wel en soms werden lanceeroefeningen gehouden met de bemanningen die de raket moesten bedienen, maar dit gebeurde altijd vanaf de centrale raketontwikkeling en lanceerlocatie Kapoestin Yar, zuidelijk van het huidige Volgograd.
Kleine details vertellen een verhaal: belijning op een lanceerplatform voor de correcte positionering van raketbrandstof tankwagens ten opzichte van de raket op het lanceerplatform.
Interlude: de Cubacrisis
De raketten in dit artikel waren ook de hoofdrolspelers in de Cubacrisis van oktober 1962. Toen wilde de Sovjet-Unie heimelijk SS-4 en SS-5 raketten stationeren in Cuba, om zodoende eindelijk de Verenigde Staten te kunnen bestrijken met kernraketten. Iets wat de Verenigde Staten op dat moment omgekeerd al wel konden bij de Sovjet-Unie met grote aantallen kernraketten. De Sovjet-Unie had op dat moment slechts enkele ICBM-raketten die de Verenigde Staten konden bereiken. De vraag rijst of in Cuba ook dergelijke lanceerbases waren gebouwd of voorzien?
In het najaar van 1962 werd besloten tot operatie ‘Anadyr’, zoals de codenaam luidde in de Sovjet-Unie: het stationeren van Sovjet kernraketten in Cuba. Op dat moment is de opbouw van het netwerk van lanceerbases, zoals beschreven op deze pagina, nog volop in ontwikkeling in de westelijke Sovjet-Unie. Om in Cuba snel operationele eenheden te stationeren werden er raketregimenten met hun bewapening (de SS-4 en SS-5 raketten dus) geselecteerd, die op dat moment al operationeel actief waren op hun lanceerbases. Vanuit lanceerbases in de Sovjet republieken, Litouwen, Wit-Rusland en Oekraïne werden deze in allerijl op transport gesteld richting Odessa, waar de eenheden met hun raketten aan boord van schepen gingen, richting Cuba.
In Cuba zien we ook weer die typische tweespalt, als eerder beschreven op deze pagina. De tweespalt tussen de wil om vanaf lastig te lokaliseren mobiele (veld)lanceerlocaties te kunnen lanceren en de praktische bezwaren die dit echter met zich mee bracht.
Er zijn in Cuba daadwerkelijk opslagbunkers gebouwd voor het opslaan van de kernkoppen, volgens exact hetzelfde bouwplan zoals de bunkers beschreven op deze pagina, en die wij ook tegenkomen op alle lanceerbases in Oost-Europa. Ook waren de verharde lanceerplatforms voorzien. De haast waarmee de operatie ‘Anadyr’ zich voltrok maakte het dat de raketten lagen opgeslagen in tenten op hun transportwagens. De vele brandstoftankwagens, die open en bloot op de veldlocaties geparkeerd stonden, waren voor de Amerikaanse inlichtingendiensten makkelijk te interpreteren activiteiten die duiden op de aanwezigheid van raketten. Er was immers geen startbaan aanwezig die kon verklaren waarom er zoveel brandstoftankwagens nodig waren op al die plekken tegelijk…..
Bunker voor de opslag van de kernkoppen in Cuba, bestemd voor de SS-4 en SS-5 raketten. Photo used by the kindly courtesy of Mr. Martin Trolle:
Flickr pagina Martin Trolle over de Cubaanse rakettencrises
De raketten zijn uiteindelijk nooit operationeel geworden en de kernkoppen nooit geplaatst op de raketten, zoals we nu weten. Na de overeenkomst tussen de Sovjet-Unie om geen pogingen meer te doen tot het plaatsen van kernraketten in Cuba, deed de Verenigde Staten de belofte om nooit meer Cuba aan te vallen. Tevens maakten onderdeel uit van de overeenkomst dat de Verenigde Staten een deel van hun strategische middellange-afstandsraketten zouden gaan verwijderen uit Europa (de Jupiter raketten uit Turkije). De SS-4 en SS-5 raketten en hun bemanningen weer teruggescheept naar de Sovjet-Unie waar ze terugkeren naar hun oorspronkelijke lanceerbases.
De operationele waarde
Er waren een aantal structurele nadelen aan deze lanceerbases. Daarom werden ze door de westerse inlichtingendiensten niet als buitengewoon dreigend beschouwd toen eenmaal het hele netwerk van deze lanceerlocaties in kaart was gebracht door CIA-satellieten en vliegtuigen.
De SS-3 / SS-4 / SS-5 hadden een lage gevechtswaarde en inzetsnelheid, vooral vanwege de gecompliceerde procedure om de raket lanceerklaar te krijgen. Met name het tanken van de raketten met de kerosine variant TM-185 (bij de SS-4) en het vluchtige en zeer giftige UDMH (Heptyl; bij de SS-5), en de omgang en het vol tanken van de raket met de hoog toxische en corrosieve AK-27I oxidant, met alle daarbij benodigde veiligheidsmaatregelen, vertraagde de lanceergereedheid van het systeem enorm.
De belangrijkste operationele nadelen van deze raketsystemen waren:
A. Het raketsysteem was erg kwetsbaar vanaf het moment dat het verticaal was opgesteld en gefixeerd stond op het lanceerplatform. Door de lange voorbereidingstijd alvorens te kunnen lanceren, maakte dat deze fase zeer kritiek was. Voor uren stond de raket op haar lanceerplatform waardoor deze bij een (lucht)aanval, zelfs met conventionele bommen, een gemakkelijk doelwit zou vormen.
B. Omdat van alle lanceerbases de locaties bekend waren in het westen, konden in tijden van oplopende spanningen deze locaties makkelijk vanuit spionagesatellieten en verkenningsvliegtuigen in de gaten worden gehouden, Indien nodig kon er dan voortijdig actie ondernomen worden, als men grootschalige activiteiten waarnam zoals bijvoorbeeld het uitrijden van de raketten naar de lanceerplatforms en het lanceerklaar opstellen op veel van de bases gelijktijdig.
C. De raket kon niet worden gelanceerd vanaf windkracht 5 of meer (30 meter / per seconde).
Deze nadelen kenden de in lanceersilo’s geplaatsten raketten natuurlijk niet, maar die hadden weer met andere operationele bezwaren te maken; zie de pagina met de uitleg over de silolanceerbases.
De strategische waarde
Ondanks deze nadelen, de raketten waren in de jaren ’70 reeds verouderd, behield de Sovjet-Unie tot aan het einde van de Koude Oorlog een groot aantal van deze raketten in haar strategische wapenarsenaal. Tot deze geleidelijk werden vervangen door het moderne SS-20 raketsysteem die deze nadelen niet kenden. Toen het INF- verdrag werd getekend tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op 8 december 1987 waren er nog 65 SS-4 rakketen gestationeerd op bovengrondse lanceerbases. De siloversies van de SS-4 en SS-5 raketten waren in de jaren ‘70 en ‘80 al gefaseerd ontmanteld.
De reden dat de Sovjet-Unie deze bovengrondse lanceerbases aanhield, ondanks dat ze al verouderd waren qua wapensysteem en concept vanaf de jaren ’70, moet worden gezocht in de beredenering dat, ondanks het feit dat deze bases allemaal bekend waren bij de westerse inlichtingendiensten, ze desondanks haar nucleaire dreiging bleef uitspreiden over West-Europa. Dit terwijl de moderne ICBM raketten (die veel vaker werden gemoderniseerd) primair werden gericht op de Verenigde Staten zelf. De bases waren gebouwd, de raketten én kernkoppen waren operationeel, en ondanks het lage operationele niveau van deze wapensystemen vertegenwoordigden ze een politieke waarde die kon worden ingezet bij onderhandelingen over vermindering van kernwapens tussen de beide machtsblokken. Waren ze uit eigen beweging ontmanteld zonder vervanging van het SS-20 raketsysteem, dan konden ze ook geen onderdeel meer uitmaken als ‘uitruilmiddel’ bij onderhandelingen.
Desondanks streefde de Sovjet-Unie ernaar in de loop van de jaren ’70 de verouderde en de als laag gekwalificeerde gevechtswaarde van de SS-4 en SS-5 raketten te vervangen door een moderner raketsysteem die toen in ontwikkeling kwam; de Pioner (15Zh45); in het westen bekend geworden onder de naam SS-20 Saber.
Een nieuwe functie voor bestaande lanceerbases
De invoering van de SS-20 vanaf 1976 bracht een nieuwe en verhoogde dreiging met zich mee, zo vonden de militaire autoriteiten aan de andere zijde van het IJzeren gordijn. Voor de Sovjet-Unie was het ‘slechts’ onderdeel van de vervanging van de verouderde en uit te faseren SS-4 en SS-5 wapensystemen.
Doordat de SS-20 raket kon worden gelanceerd vanaf een mobiele lanceerinrichting en deze in tijden van crisis ging rond rijden in beboste gebieden, was deze niet meer te volgen voor de immer spiedende satellieten van de Verenigde Staten. Daardoor nam het dreigingniveau hele andere vormen aan dan de statische lanceerbases die de SS-3 / SS-4 en SS-5 hadden gevormd. Daarvan waren de lanceerlocaties immers al snel bekend bij de inlichtingendiensten en militaire (nucleaire) planmakers.
De SS-4 en SS-5 bases die vanwege de vervanging door het SS-20 wapensysteem hun oorspronkelijke functie verloren, werden in een aantal gevallen opnieuw in gebruik genomen voor het mobiele SS-20 systeem. Het SS-20 raketsysteem was operationeel van 1976 tot 1992. Ten tijde van het afsluiten van het INF-verdrag in december 1987 waren er aan de westkant van de Oeral, in het westen dus van de Sovjet-Unie, 30 bases operationeel (15 in Wit-Rusland en 15 in Oekraïne). Op elk van deze bases waren standaard 9 SS-20 mobiele lanceerinrichtingen gestationeerd.
Een SS-20 mobiele lanceerinrichting bij het uitrijden van een garageloods.
Veel gebouwen en infrastructuur op de bases die gebouwd waren voor de eerdere wapensystemen, verloren hun functie. Om de enorme 12-wielige SS-20 mobiele lanceervoertuigen te kunnen stallen en uit het zicht van de satellieten te houden, werden er nieuwe garageloodsen gebouwd. Niet meer verstevigd of gebetoneerd, de raketten zouden immers buiten de deur zijn zodra de wereldpolitiek daartoe aanleiding gaf. Vaak werden op deze bases nieuwe modificaties doorgevoerd, zoals het bouwen van nieuwe verblijfsonderkomens voor de bemanningen. Maar verder bleef alles hetzelfde. De lanceerplatforms voor de SS-4 en SS-5 rakketen en bijbehorende infrastructuur verloren hun functie, maar de kazernegedeelten bleven gewoon in gebruik.
Het einde
Op 8 december 1987 werd het INF-verdrag (Intermediate-Range Nuclear Forces Treaty)
getekend tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Door dit verdrag zouden in de periode van 1988-1991 alle kernraketten van het type SS-4 en SS-20 (de SS-5 was toen al volledig uitgefaseerd) die op dat moment operationeel waren, evenals alle andere tactische nucleaire wapens met een kleiner bereik, worden verwijderd en vernietigd in zowel Oost- als West-Europa. Het begin van het einde van de Koude Oorlog diende zich aan met dit verdrag. Wat het lot van deze lanceerbases na het einde van de Koude Oorlog, tot aan het moment dat wij ze bezoeken in het kader van dit project, is geweest kunt u hier lezen: > bases in verval & sloop
Arnold Pronk, maart 2014